vrijdag 10 januari 2014

Openbaar vertoon

 
De nieuwe locatie van mijn werk noopt me tot het nemen van het openbaar vervoer. De fiets kan ook, maar zolang ik nog geen dekzeil – pardon poncho – in mijn kleerkast heb hangen en dus de kans op de verzopen kat look tijdens een plensbui heel reĆ«el is, kies ik voor de bus. The lesser of two evils, zeg maar.
Een eerste ontmoeting met die busrit verliep wat aarzelend, maar viel heel goed mee. Beter dan de verwachtingen. Tot onlangs. Maandag, meer bepaald (altijd fijn). Mijn lege bus was ineens niet meer zo leeg, noch op tijd of vlot.
Toegegeven, ik was wat aan de late kant vertrokken. Onderweg naar de halte zag ik mijn eerste bus voorbijrijden. Niet gevreesd, dacht ik. Werkweek, dus plenty of busses around. Aha. Not. Na 15 minuten zenuwachtig wachten kwam bus twee eraan. Tsjokkeblok vol. Maar echt. Ik kon nog net een plaatsje bemachtigen naast een bomma met heel veel zakken. Halfacht en ons bomma slaagt erin drie supermarkten bezocht te hebben. Moet je mij toch eens uitleggen.
Ten derde was er het lawaai. Niets geen rustig wakker worden meer. Mensen aan de telefoon, jongeren die met elkaar in gesprek verwikkeld zijn, muziek in een koptelefoon waarvan de hele bus kan meegenieten. Als je nog niet wakker bent, dan ben je het wel na die busrit.
And last but not least: de rijrichting. De bus rijdt vooruit, uiteraard. Alleen zat ik in de tegenovergestelde richting. Vooraan. Op een verhoogje. De hele bus zat mij (onbedoeld) aan te staren. Met als gevolg dat ik naar buiten ben gaan kijken. De hele rit lang.
Bij het uitstappen duwde ik mijn nek terug op zijn plaats en deinde mijn maag nog mee op het schokkerige ritme van de bus. Want dat heb je dan ook met werkweken. Automobilisten, fietsers en andere deelnemers in het verkeer zijn massaal aanwezig, net als hun vele fratsen en capriolen. Rode lichten negeren, kruispunten blokkeren, dubbel parkeren op de meest ongunstige plaatsen,…
Om het kort samen te vatten: ik zit terug op mijn fiets. Het zijn solden in Decathlon. Die poncho hangt vanavond in mijn kast.

Openbaar vertier

Ik ben verhuisd. Niet met het Lief, maar met het werk. Waar ik vroeger liederlijk te voet of met een Stads Velo naar mijn werk kon, moet ik nu een heuse fiets bovenhalen of bij slecht weer het openbaar vervoer nemen.
In de eerste week pendelen besloot ik in een sportieve bui de fiets te nemen. Mijn stalen ros werd gepimpt met de nodige toeters, bellen en fietszakken en ik was vertrokken – letterlijk en figuurlijk. Een klein halfuurtje van deur tot deur, wat beweging kan nooit kwaad.
Maar toen kwam de wind. En de voorspelling van wat regen. En ondertekende wou ook wel eens 1 dag met een schappelijk kapsel aankomen, om nog maar te zwijgen over de snelgroeiende berg was die de dagelijkse sportieve uitjes met zich mee bracht.
Dan maar de bus. Er een hele goede verbinding tussen mijn appartement en mijn werkplek en daar besloot ik mij aan te wagen. De trein, tot daar aan toe. Maar de bus... Geen fan van. Met een torenhoog vooroordeel stapte ik de bus op. Maar zie, mijn eerste rit verliep heel vlot en rustig. Niet moeilijk ook, als je een doop kiest tijdens een schoolvakantie. Ik had de bus bijna voor mij alleen. Zoals Spike uit Notting Hill zou zeggen “Not bad, not bad at all.”
En zo geschiedde het dat ik een paar dagen de bus nam, heen en terug. ’s Ochtends op het gemak wakker worden, ’s avonds nog even namijmeren. Op die grote, lege bus. Plezant.
Ware het niet dat schoolvakanties ook een einde kennen, en de meute pendelaars die ik tot op heden nog nooit had gezien, ineens op MIJN bus zaten. Een eerste aanvaring – euh ervaring die kan tellen. En waarover ik zal vertellen in mijn volgende blogartikel.
Busje komt zo tijdens werkweken? Yeah right.